het Origineel van de gewyde Befchry- vingen dier Gezigten afteekenden; en het niet aan net beftel van ftoute en on- bedagtzame fchilders overlieten. In zulk een geval zouden die Prenten zel ve (liefst afgezet naar de kunst, 't geen men aan een fchilder beduiden kon) Pro- phetifche Toefpelingen wordenen men zou de Befchryvingen der Gezigtenby het overbrengen, niet langer van woord tot woord behoeven uit te pluizen. IV. Eveneens, wanneer de Voor- fpellingen zoo zeer nietals wel de voor- Fpelde Gebeurtenisfen, tot tafereelen van latere lotgevallen verordend zyn, vol gens het waar oogmerk der Openba- ringe; dan zal men ook, in die voor- fpelde Gebeurtenisfen zelveen in hare naawkeurige Verhalende Prophetifche Toefpelingen aantreffen van die Histo riën welke eindelyk en voornamentlyk bedoeld zyn. Derhalven zal het dan ook zeer dienftig zynzulke Gefchied- verhalen uitvoerig en oordeelkundig in te rigten, en met de oorfpronkelyke Voor gons dit ontwcvp, naawkeuriger zou moeten zyn, als men die tot hier toe doorgaans in de uitleggin gen, der Propheten aantreft. Dit fpreekt van zelf! 366 J. VAN IPEREN OVER DE

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 442