368 J. VAN iperen over de gen moet worden aangezien, dan heb ben wy" heden niets anders noodigals de Gefchiedenisfe dezer beide uitfteken- de gevallen ons behoorlyk en klaar voor te ftellenom wyders met onze voor- uitzigten tot aan. de voleindinge der Ee- wen voort te varen. V. DusdanigeFrophetifche Toefpe- lingendie ik vervolgens in tegenoverftel- linge van de Frophetifche Plegtigheden, PROPHETiscHE historiën noemen zalruimen velezeer velezwarighe den uit den weg by de verklaringe der H. Schriften, vooral die onverdedigba re en magtig ongerymde veronderftel- lingedat 'er meer dan eerie enkele en eenvoudige beteekenisfe in de Godfpra- ken fchuilen zou. Ja 'tgeen nog verder gaat, dat 'er twee, en misfchien meer, na eikanderen volgende Vervullingen, teffens zouden kunnen voorfpeld zyn. Men mag immers verftandige en van Gods Geest bezielde fchryvers van gee- ne onduidelykheidvan geene dubbel zinnigheid verdagt houden? Onze on kunde, onze verlegenheid by het uit leggen geeft ons geen verlof, geene vry- hgid, om verzinfelen uit te denken, die

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 444