PROPHETÏSCHÈ HISTORIE. 403 omftandigheden zoo naawkeurig, als doenelyk, in befchreven wordenja dat, allezints, de volftrekte onmogelykheid blyke van eenig bedrogwanneer het zigten klaarftenlaat aanziendat 'er geen menfchelyk vooruitzigtof eenige waarfchynelyke gisfinge, in het minfte eenig aandeel in kon gehad hebben. Dus danige tastbare ondubbelzinnigheid moet 'er ook, in het tegenbeeld der Prophe- tifche Historie plaats hebben, zal men overtuigd zyndat het de Goddelyke toeleg wasdie tweede vervullingedoor de Prophetifche Historie, als in een Gezigtévoor te ftellen. XXVII. Eer ik hier van affcheide, moet ik nog een woord fpreken van eze- chiels bedreiginge tegen Moab, (q) vooral mét dat uitzigt, om te toonendat eenigzints gelykluidende Godfpraken niet altoos dezelfde toekomende gebeur- fenisfe bedoelen, en zeer dikwyls, ten onregte tot onderlinge ophelderinge van de Uitleggers worden faamgevoegd. ïn deze vloekfpraak tegen Ammon, Mo ab en Edom, worden die van 't Oosten C c 2 an- (q) Ezech. XXV8—10..

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 479