prophetische historie. 405
ne onderwerpen aan het oordeel der zul-
ken, die den famenhang van ezechiels
voorzegginge en haar doelwit omftandi-
ger zullen hebben nagefpeurd, dan hier,
volgens myn bellek, gefchieden kon.
XXVIII. Te voren fielden wy het
nog twyffelagtigwie' van beidende
Egyptenaars of de Chaldeende werk
tuigen van Gods oordeelen over Moab
geweest zyn, voor zoo ver jeremia
die bedreigde: maar nu weten wy, uit
vergelykinge van e zechiel, dat men
'er niet de Chaldeenmaar de Egypte-
naren voor te houden hebbeovermits
ons de laatstgenoemde Propheet ten dui-
delykllen berigt, dat de Moabiten, zoo
wel als de Ammoniten, zig in hun land
verheugden, over de gevangenisfe der
Joden en over de verwoestinge van Je-
rufalem door Nebuzaradanden over-
flen der trawanten, en, daarby, dat
die barbaren daar over, niet door de
Chaldeen maar door de Oosterlingen
zyn getugtigd geworden, (t) Wonder
wel llrookt dit met den famenhang in
jeremia's Boek voorkomende: aange-
C c 3 zien
ft) Ezech. XXV: 3, 8.