434 G. DE VRIES OVER DEN
tende deugd, met zo grote verzakinge
van eigen voordeelja zomtyds ten kos
te van goederen en lyr hier betragthier
na zekerlyk nog enige verdere en zigt-
baarer vergelding zal wegdragenbehal-
ven dat inwendig genoegenwelk aan de
bewustheid van wel en grootmoedig ge
handeld te hebben verknogt is, en 't
geen van het Beflaan der zieie zelve niet
kan afgefcheiden wordenja 't geen aire
de op zig zelveene gewisfealhoewel
anvolkomene vergelding der deugd in-
fluifc, en haar zo geheel belangeloos niet
maakt, alszyin den eerlien opflagfchy-
nezo dat Belangeloosheid en Hoop op
de vergelding der deugd in een ander
Leven niet onbeftaanbaar met eikande
ren moeten geoordeeld wordenin dien
zin namelyk waar in de eerfte redely-
ker wyze kan worden uitgelegd.
Want, wat men ook moge redekave
len over de goedheid, fchoonheid en
voortreflykheid der deugden haar ei
gen genoegzaamheid tot 's menfchen ge
luk, niets is duidelyker door rede en
ondervinding bewezendan dat deze en
kele beweegreden niet bekwaam zy, om
ene algemene en Jlandvastige aankleving
aan dezelve te wege te brengendit is
een