512 JUSTUS TJEENK OVER DE
(p) vondt de wildernis van Arable gelyk
met weinig oneffenhedenaan eemge
plaatfen met zoutaan andere met
mynftoffen overdektfomtyds fteenach-
tigen overal moerasfig en met riet be
zet. Toenhy dezelve, tusfchen Basfo-
ra en Aleppo doortrokwaren de vel
den byna alle groen, en met veel ver-
fcheiden kruiden bezetdoch die doorn
achtig waren, en alleenlyk goed tot
voedzel voor de kemels. De hitte fcheen
Hem niet ondraaglykfchoon hy deze
reis in de heetfte maanden van den zo
mer hadt aangevangen. En zeker, zegt
hy, hoewel de zon hare ftralen gedu-
riglyk op ons fchootzoo was de wind
echter altyd zoo fel en krachtig, dat
het eerder koud, dan warm was. Doch
de wind was echter dikwyls lastig aan
onsom dat het ftof daar door hoog
rees, en hinderlyk aan ons viel. De
nachten waren altyd koelen wyom
ons tegen de koude te befchutten, wa
ren genoodzaakt onze dekens te gebrui
ken. Weshalven dan dit Er ets of land,
waar in de Nabatheen en nabuur-volke
ren, wier rykdom en bezitting insge-
lyks
(p) VI. Deel. bl. i2p.