HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 527 eens zand-zeen geheten (m), eigenaartig dan is de zeggenswyze van den Pro pheet als hy de Kedarenen opwekt naar die diepten van zand zich te begeven, en zich daar in te verdiepen, plutar- chus komt noch nader by, wen hy die zelfde zandvlakte wydgapend en diep noemt (m) De woeftyne van Arabie is een vlak en effen veld, gelyk aan "de oppervlakte der Zee, wanneer die itil iszoo dat men zeggen kandat het een Zandzee is. Daar zyn noch boomen, noch bos- fchen, noch heuvels, noch hoogte, die het ge zicht bepaalen, het is ene oneindige vlakte, welke door rivierennoch fonteinen befproeid wordt de koude by nacht is zeer fcherp, en by dag ver brandt men 'er van de hitte der zonne, zonder dat men 'er een druppel water vindt, cm den dorst te lavenDe hemel fchynt 'er van koper te zyn(om zoo te fpreken) en 'er valt zeer zelden regen of daauw; hetaardryk, bedekt met heet zanddroog en dor, brengt niets voort, dan kleine distelen, en een weinig half verbrand gras, welk echter tot voeder dient voor de kuddendie de Arabiers al daar, op fommige plaatlen, houden. Zy brengen lederen vaten mede, die opgevuld zyn met hui; welke hun tot drank en zelfs tot voedzel ver- ftrekt; en by nacht, nemen ze de wykmet hun vee, in holen die zy vinden, of onder de aarde maken. Zie Berichten over Afie enz. getrokken uit de Sticbtelyke Brieven der Jefuitcn. II Deel. bl. 152. Met dit alles komt het boven aangevoerde getuigenis van p. della valle zeer wel overeen, mids de verfcheidenheid der jaargetyden en winden, als mede de wegen welke de reizigers zyn ingeflagen in opgfehouw blyve.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 603