lyk was het geweest dat de Uitleggers het Aardrykskundige in dit Lied Davids onderfcheidenlyk hadden opgegevenhet geen hun zoude belet hebben geestelyke overbrengingen of toepasfmgen te ma ken die in den letter geen de minfte Vastigheid hadden maar daar het voeg de hadden zy de byzondere merkmaa- len van die huilende woestyne, en der- zelver omzwervende inwonersdie Isra ël dien doortocht zochten te beletten, behooren aantewyzen, en zoo uit de befchapenheid des lands en deszelfs in gezetenen afteleiden de ontmoetingen en bezoekingendie de kinderen Israels zoo vernederden en benaauwden,als wier zonden hier altyd aan de deur lagenen hunne leidsman niet genoodzaakt om zyne plagen van verre over hunne over tredingen te brengen, vindende in dit booze en kwade land roeden genoeg om den ongehoorzamen te ftraffenwerdt echter door deszelfs dorheid en mager heid niet bedremmeld om henop be rouw en bekeeringmet heil te kroonen, als die machtig was de woestyne tot enen waterpoelen het dorre land tot water tochten te llellenen den hongerigen ah daar te doen wonenPf. CF'II. 35, 3d. Ver- 544 JUSTUS TJEENK OVER DE

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 620