HEILIGE AARDRYKSKÜNDE. 545 Verder uit te weiden laat myn bellek niet toe, ik moet wederkeeren tot vs 11. a. Uwe hoop woonde daar in', en volgens het woord rvn aantoonen dat zy in Arable een zeer arm, behoeftig en woest leven geleid hebbeneven als het wild gedier te aan die woestyne eigenof als de be hoeftige Arabieren die veel armoede, honger en kommer moeten uitharden. daar inUwe hoop woonde daar in ziet op het gene onmiddelyk voorgaat, uwe erfenisedoch dan verllaa ik door die erfenisfe niet Canaan, zulks zoude tegen het verband en de toefpeling van den dichter aanloopenook niet het ou de Israël of het Israël gods naar den Geestom dat de erfenis hier inkomt als een land dat beflagen werdt, nu moe ten immers de bewoners en het bewoon de onderfcheiden blyven. Maar erfenis- fe heeft zyn opzicht op de woestyne, vs. 8 gemelddie van dorst verfmachte, ver moeid en mat was, doch nu, op gods tegenwoordigheid en almachtig bevel, groote veranderingen onderging, zoo dat hare rotfen en keyen in watervloeden en fonteinen verkeerdenPf CX1V. 8. en hare dorre uitgedroogde aarde en van de hitte opgefcheurde zandvlakten over- II Deel, M111 vloe-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 621