546 justus tjeenk over de vlo'ediglyk uit den hemel met enen mil- den, vetten en alverkwikkenden regen gedrenkt, ter inwoning voor Israel be kwaam gemaakt werden; die ook niet altyd door deze wildernisfe omtrokken maar jaaren lang aan enen vasten oord zich bevonden, en dus ten rechte kon den gezegd worden daar in gewoond te hebben vergel. Pf. CVII. 3537. Zy woonden dan voor enen geruimen tyd in die erfenisfe Gods, in deze voor hun toebereide woestyne. De reden, waar om zy een erfenisfe Gods genoemd werdt, zal over Job XXXV11. 13. ge geven worden. Daar nu Israel geduuriglyk in tegen- heden met den heere wandeldezoo kon het niet misfenof zy moesten ook dikwyls verftoken blyven van die onver diende zegeningen, welke god anders voor hun befchoren haden daar en te gen deelen in alle die rampen en elen- denwelke uit de natuurlyke gefteltenis- fe en befchapenheid van een verlaten en troostloos land voortvloeidenen dus een leven voeren als de Ar ablers, van wier havenlooze armoedebittere elen- demorsfig en affchuwelyk uitzichtde reizigers, die het woest- en fleemchtig Ara-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 622