ten door de woestyne gaan omdolen en weiden. Zy zyn niet alleen voor het grootfle gedeelte naakt en bloot, maar ook zoo hongerig, dat ze de reizigers om brood bidden, en wanneer 'er eeni- gen op den Euphrat voorby vaaren, naar hunne vaartuigen toezwemmen en ze om een Huk brood verzoeken. Zoo leven die arme fchepfelen in de zan den van het woest Arable, en in het klip- of ft eenachtige is het niet beter geileld, daar zyvolgens (dionysius (1) in zyne Aar dry ksbefchry vingin veel gebrek en kommer naakt en van alle bezittingen beroofdeven als het wild gedierte om zwerven diemet een zwarte en vuile huid, een van de zon verfchroeid en uitgedroogd lichaam, ene affchuwelykc vertoning maken, en beantwoorden aan de grondbeteekenis (m) van ny, afkom- ftig van ruy, en aanduidende elendelingen wier Genus infelixér rebus egenum Qui folis radïis nigrescunt corpus adujli Difperfique dolent lufirantes more ferarum. Conf. Avwvu/xa nupctCPputsi; sig tvjv Aiovvsiis IDp/vjyvpro ad f. 9Ó2. EUSTATHIUS. 548 JUSTUS TJEENK. OVER DE (1) VS. 965. ér Perieg. PRISCIANI vs. 893. (m) ï^SJ qtiibus fuccus vitalis quafl expresfus estér ef- fluxit. origo afiuendo. unde humilitasmaceratio adjliciio 0 fubatfio ére. vid. A. SCHULTENS ad Job. III. 2.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 624