55Ó JUSTUS TJEENK OVER DE
komfle, voor hun geen kans was om te
ontfnappen.
Zy waren gekomen in een dor land
Er etsdaar het aardryk niets uitleverde
tot hun beflaan. Dit fchraale en barre
zand was omringd van Midbhdrdat
is (x), klippige bergen. Van achteren
door de Egyptenaren gepraamden van
voren door de (y) zee gefluit en tegen
gehouden waren zy als visfchen in het
booze net gevangenen zoo omfingeld
door fcherpe en ruwe klippen niet van
de zeemaar van het Egyptisch Arable
dat Pharao, uit kragt der beteekenisfe
van het woord (z) -pj, van enen Arabi-
Jchen wortel afgeleidzeggen mogtzy
zyn verwerret in den lande, nrnDrr die
woestyne heeft ze bef oten. Zy zyn van
hunne eigene flrikken gegrepen, en do
len als onzinnigen tusfchen een kantig
oneffen gebergtedatmet hoeken en
boch-
00 Dit zal ik trachten te bewyzen in ene ver
handeling over de echte en gebruikeiyke beteeke
nisfe van dit woord
(y) VIRG. JEn. x. 375.
Numina nulla premuntmortali urgemur ab hofie
Mortalestotidem nobis asiimaque manusqtte.
JEccemaris magna claudit nos obice pontus
Deëst jam terra fuga.
(z) "pj collis acuto verticequi fcopulis defignandis
apt us natus, Vid. a. SCfïULTENS in Job. p. X085.