568 JUSTUS TJEENK OVER DE
om van geene andere vogelen te gewa
gen, die hunne nesten in de aarde ma
ken Dent. XXXII. 6.
In zulk ene aarde raadt Job zyne vrien
den te kuijeren, en zich eens te gaan
vertreden om, uit de befchouwing van
die zandvlakten en derzelver inwoonde-
ren, het aanwezen en de eigenfchappen
van den getrouwen Schepper te leeren
erkennenen te befeffen dat Hy niets
en dus ook deze zandenniet te vergeefs
heeft gefchapen, noch dat ze ledig zyn
zoudenmaar dat Hy aan alle plaatfen
zyne heerlykheid heeft ten toon ge-
fpreid, en deze woestynen gefchikt voor
een foort van fchepfelenhet geen daar
het best zoude tierenen fchoon in bar
re en onbezaaide landen wonendenoch
tans op ene andere wyze in de Godde-
lyke goedheid zoude deelen door het ge
not van ene volle vryheicl, waar door
hunne voorrechten tegen alle de zege
ningen van de fchepfelen, die in vrugt-
bare plaatfen verkeeren maar daar by
aan den band liggen, of onder de be-
heerfching van den menfch zuchten,
rykelyk kunnen ophalen Job XXXIV
8—ii»
$pansfeer of wandel wyds en zydsdoor de
aar-