57o justus tjeenk over de
ren, die in deze zanden wriemelen, en
in hare zonderlinge huishoudingbewe
ging en werkzaamheden wel de aan
dacht van den grootften Natuurvorsfcher
verdienenals zullende hem van ene
wyze voorzienigheid overtuigen, en hem
opleiden tot het beftaan van den maker,
onderhouder en regeerder aller dingen.
Uit het verband hadt de Heer schul-
tens te recht opgemerkt, dat de aarde
in de opgenoemde plaatfe genomen
wordt voor het kruipende gedierteene
waarneming uit andere texten bewys-
lyk, die de fchepfelen tot vier hoofd-
deelen brengen: i, zulken die op vier
voeten zich bewegen, 2. die op het ftof
kruipen3. die in de lucht zweven4.
en die in de wateren zwemmen en de pa
den der zee doorwandelen. Gen, I. 25,
26. Hand. X. 12. XI 6. Job XXX.
ij. Jac. 111. 7.
Wat al harde woorden hebben niet
menfchenonbedreven zoo in de Aard-
rykskunde als in 't Dieren-ryktegen god
en zyne werken gefprokenen wat heb
ben zy zich niet laten voorbaan op hun
ne bewyzen van deze zand-woestynen
ontleendwaar in zy meenden veel
kracht gevonden te hebben, om den
Schep*