576 justus tjeenk over de paalde inzichten te willen beantwoorden, echter in alle haare draaijingenomwen dingen en gedaante-wisfelingenafhan- gen van den vader des regensdie de druppelen des daauws baartHoofdjluk XXXVIII. 28. Die de dampen doet opklimmen van de einden der aarde XXXVI. 27. en den wolken, daar uit faamgevloeidbevel geeftdat ze doen al dat hy gebiedt op het vlakke der weereld, op de aarde. XXXVII. 12. Dat hy daar door zoo wel de volkeren richtals fpyze ten overvloede verleent. XXXVI. 31. Zoo wel landen en volken tuchtigt (v), als plasregenen van zegeninge uit [lort, on zen kost rykelyk zegenten zich zeiven van den hemel niet onbetuigd laat. Maar het geen zyne meeste opmerking verdiende was, dat god, vooral in een.zwaar donder weerwanneer (w) de regen het vrugtbaarfte is, niet alleen de bewoonly- he plaat fen des lands, maar ook de woes. ty- (y) virgil. Georg. L. l. 31Ó. fiqq.é- ovid. Me- tam. L. III. 299. Nutuque fequentia traxit Nubila: quis nimbos immixtaque fulgura vent is ^Iddidit<d}' tonitrusinevitabile fulme?i. (w) plutarch. Sympos. L. IK p. 664. ld. Quas*. nat. p. 912. p. van musschenbroek begiiifels der Natuurkunde bl. 864,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 652