580 JUSTUS TJEENK. OVER DE
ming zoude (even als een woest ftrand
te ploegen) (a) blyken verloren arbeid
te wezendeswegen worden zulke een
zame landenniet ftechts uit hoofde der
fchepping Exod, IX 29. Pf. XXIV. 1.
of derzelver grootheid en fchrik aanja
gend gelaat,, Gods landzyn land ge
naamd; maar voornaamlyk om dat (b)
zy onder niemands opzicht ft aan, van de
machtigden onder de ftervelingen niet
kunnen gehavend noch bezind worden
maar alleen blyven onder de goedertie
ren voorzorge van den getrouwen Schep
per, die aan alle plaatfen zyne ontfer
ming heeft ten toon gefpreiddie zoo re
geertdat de weereld zich verheugt, de
woeste plaatfen blyde zyndie regen geeft
op de aarde, en water zendt op de (Irat en
Job V. 10. Hem is de weereld en hare vol
heid het gedierte des woudsde beesten
Op duizend bergen en het wild des velds is
by hem. Pf. L. 1012. De aarde wordt
verzadigd van de vrugt zyner werkenhy
doet het gras uitfpruiten voor de beesten
hy
(a) OVID. Ep. V. 115. Idem Ep. Ex.Tonto L. IF. Ep.
11. 16.
(b) OVID. Ep. ex Ponto L. 1. Ep. III. 55.
Quocumque adfpiclascampi cultore carentes,
Faftaque, qua nemo vindhet, ar va ja cent.