HEILIGE A ARDRYKSKUNDE. 58)
ten niet diep te graven, om op ene le
vende rots of ft eenklip te komen. Die
zich der moeite niet willen geven, om
de losfe opliggende zanden of aarde weg
te ruimen, en met het verdiepen tot op
den rotsgrond door te dringenom enen
onwankelbaren grondflag te hebben, lie
pen in den regentyd gevaar dat het zandy
waar op de (d) dwaas zyn huis gedicht
hadt, en dat geene vastigheid daar aan
konde toebrengen, zoude driftig wor
den wegfpoelen en zyne woning van al
len fteun berooven. Ën men zietin 't
voorbygaande gepastheid van uitdruk
king in de woorden van Eliphaz den Te-
maniter Job IV. 19, die ons befchry-
ven den zwakken grondflag van de lee-
men huizenwelke wy elendige men-
fchen in onze vreemdelingfchap bewo
nen, brosfche en verachtelyke huizen
(e)die geen behendigheid hebbenmaar
uit eigen aart ter ontflopinge hellen: die
gevestigd zynde in 't ftof der aardeals
het ware, in 't lichte en vliegende dof van
O o 5 Ara-
(e) De huizen van arme en geringe lieden zyn
in 't Oosten uit leem toegefteld, of uit horden met
leem beftrekendie een Hechte vertoning maken.
(d) JESCHYL. Agamemn. vs. 1543.
AéSoixct S' "opi/ips H7W0V Sofj.os(pxA%
Toy aljxuTvipóv Texas Se A'/jyer