hen aan Gallic toewyzen (p). Het eer'
fte gevoelen behaagt my meest om re
denen, door anderen bygebragt en voor-
treffelyk aangedrongen.— Die de woon-
plaatfen der Batavierendoor tacit us
(q) befchreven, in overweging neemt,
en daar by noch voegt, dat zy veel ge-
meenfchap met de zee hadden, en in
eene naauwe betrekking op Brittannie
ftondengelyk dezelfde fchryver getuigt,
zal men, uit de gelegenheid van Zee
land en de oude opfchriften aldaar ge
vonden, met eenige waarfchynlykheid
mogen opmaken dat de Batavieren zich
hieromftreeks ook hebben opgehouden,
zoo veel de toenmalige gefteldheid van
dit land zulks toeliet.In 't byzonder
fchynen de Caninefatendie een deel van
'teiland der Batavieren bewoonden, en
aan hun in afkomst, taal en dapperheid
gelyk waren (r), zich naar den zeekant
te hebben neergezet, waarom men ze
beter in Zeelanddan elderszal plaat
fen
12 ANTWOORD OVER DE
(p) Men leze over dit gefchil, om van anderen
te zwygen, cellarius c. Tow. I. pag. 218. Va
dert Hiftoric I deel, bl. 275—279. van de spiegel
over den oorfprong en hïltorie der Vaderlandfche
rechten bl. 5, 6.
(q) Libro IV. Hiftor. cap. 12.
(r) tacit.üs Hijtor. IV. 15.