C »i entegen zyn de wetenfchappen in deze eeuwe tot eenen meerderen trap van volmaaktheid in Nederland geftegen. Niemand vatte dit in dien zin, als of wy op de kundigheden van onze voorvaders laag moeten vallen en hun ne uitftekende verdienften gering achten. Neen, zy hadden vernuft, geest, verftand, geleerdheid, waren naarftig, oplettende, on vermoeid in den arbeid. Het is ons groot voorrecht, dat men thans op de fchouders van die groote mannen moge ftaanom zoo veel verder te zien, en de zaken meer te doorgronden. Zy verdienen allen lofwel ken aan hun te betwisten alleen vallen kan, in laage geestendie hunnen eigen roem zoe ken in de verachting van anderen, met welken zy niet verdienen op eenen dag genoemd te worden. Dan dit neemt geenzins weg, dat de nakomelingen, geduurende deze eeuwe, ge lukkig Haagden in hunne pogingen, ter vol- tooijinge der nuttige wetenfchappen, waar van de doorflaandfle bewyzen overvloedig voor handen zyn. Vergunt my, myne heeren, dit fluk een weinig breeder te mogen voordragen en, by deze eerfte algemeene Vergadering van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchap pen onderfcheiden aan te toonen den voort gang der wetenfchappen in Nederland federt het begin van deze achtiende eeuwe. Ik heb in dezen geen oogmerk iemand te willen leeren maar myn doelwit is enkel my zeivenen een ieder der Beftierders en Le den van ons Genootfchap op te wekkenter 2 in-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 9