IN DE ZEÈ-DYKEN. IJ Eindelyk, ten vierdenheb iktot myn onderwerp noodig, aan te merken, hoe onze Aard-kloot, de Nederlanden, ons Vaderlanden iedere Provincie van de zelve in 'tbyzonder, de eene min en de andere meer, als doorfneden is met zeen, rivieren, kanaalen, en vaarwa ters, waar van door veele fterke ftroo- men, ebben en vloeden, draaijingen, malingen of neeren, langs fheile oevers, heen fchietenhet welkezoo 'k ver trouw, geen bewys vereischt, als zyn- de zulks by ieder bewoonder, byzon- der van ons Vaderland, immers zoo ver re in dezen tot ons oogmerk dienftig is, genoegzaam bekendbehalven meenigte getuigenisfen van bekende fchryveren. Al het vorengemelde genoegdog ook teffens noodig zyndetot bevorderinge van myn oogmerkzal iktot afdoe- ninge myner taak, ter beantwoordinge van het eerfte lid des eerften deels der meergemelde vrage overgaanen uit de applicatie van het hier voren ter neder- geftelde, en, zoo ik meen, genoegzaam bewezeneopgeven de meest waarfchy- nelyke redenen der meenigvuldige val len, of grondbrakenin de zee-dyken. JU, DEELB Ik

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 111