l8 B. NEBBENS OVER DE VALLEN Ik begrype dandat die redenen te vinden zyn en afgeleid moeten worden Ten eerjlenin bet famenftel van het aardryken des'zelfs beddingenuit ver - fcheidene foorten van ftofFen Ten tweedenuit de wellenbuizen of adersdie zeker uit meerder doorla tende ftofFen moeten beftaan En ten derdenuit de zeenrivieren, kanaalen, vaarwaters, en voorname- lyk derzelver fterke ftröomen, of tyen, ebben en vloeden, draaijingen, malin- - gen of neeren, langs en op fteile oe vers plaats hebbende- En daar uit redeneer ik in dezer voe ge: Is 't.Aardryk zoodanig famengefteld gelyk het is, dat daar in op fommige plaatfen, als met ftrookenfcheên, en liemen; op andere weder, doorgaande, en eenigzins regelmatige laagen of bed dingen van onderfcheidenemin en meerder tegen de vloejbaarheid en tot vervoeringe bekwaam makende kragt van 't water beftaanbaare ftofFengevon den wordenen worden die laagen en bedden van onderfcheidene ftofFen, door 'tfteil worden, of zyn, van de oevers der zeen, rivieren, kanaalen of vaar- wa»

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 112