22 B. NEBBENS OVER DE VALLEN water minder tegenftand van zyn meer gezeggelyke of eerder vloejbaar worden de ftoffe vindt, en dus ondertusfchen voortgaat met die ondermyninge, en uit lokkingen der ftoffen, tot dat het vacuum of kelder te groot en wyd, die ftaanders of pilaren eindelykdoor geduurig wry- ven, en kabbelen, mede afgefchaafd en te zwak wordendeom het voorfchre- ven wuift langer te onderfchraagenof ook wel, dat die ondermyninge zoover re, en verder gaat, als de vaste ftoffe, het zy derrykley of anderedie 't voorf, wuift uitmaakt, ftrekt, en dus alles da- gelyks verzwakkendeten laatften dat wuift niet meer alleen door zyn eigen „kragt kan ftaande blyven, maar ook door behulp en onderftand van het wa ter, dat dezen kelder vervult, werdt ge dragen welk waterdoor de drukkin gen van 't boven watergenoegzaamen wederftand biedt tegen de natuurlyke neigingeen eigen zwaarte van het nu verzwakte en nederwaarts neigende wuift, tot dat eindelyk meesttyds eerst, een hoog giertye als 't ware de laatfte hand aan deze ondermyninge legt, en door losmakinge en uitlokkinge, met een af- landigen wind, te beter bevordert, dat een

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 116