IN DE ZEE-DYKEN,
23
een laage ebbe die den meesten tyd op
hooge giertyen. volgt, dat water, en dus
zyn kragt, vermindert, en vervolgens
de noodige hoeveelheid der persfmge in
evenwigt met de drukkinge van het wig-
tige en anders nu niet meer genoeg on-
derfteund wordende wuift te kort fchiet
waar door dan dat wuift door zyn eigen
zwaarte't zy geheelof fomwylen ge-
deeltelyk, als op fommigeplaatfennog
door zwakke fteundersof ook wel door
ingeftorte bonken en brokken onder-
fteund wordende, inftort, en die zoo
fchadelyke en dikwils met geheele over-
ftroominge dreigende vallenof grond
braken, veroorzaakt;
En deze wyze van werkingen, met
zyn gevolgenwordt in 't byzonder ge-
ftaafd, en komt zeer wel overeen met
myne hier Voren opgegevene i 23
5 en 9 bevindelyke aanmerkingenen
waarnemingen der byzondere omflan-
digheden, die met, in, by, en omtrent
zoodanige vallen, of grondbraken, ge-
woonlyk verzeld gaan.
Dan my dunkthier wordt my een.
tegenfpraak gedaan;
Dat, namelyk, zoodanige vallen, of
B 4 grond-