26 b. n'ebbens over de vallen
waarneminge; want waar van anders die
geul, die uitgang naar de diepte, die
menik durf byna zeggenaltyd by val
len of grondbraken vindt, en die zeker-
lyk zyn de pasfagie der uitgelokte, en
vervoerd wordende ftoffe.
Wyders zal uit het bygebragte ver
der ligtelyk kunnen worden opgemaakt,
hoe die vallenof grondbrakenzoo als
by de befchryvinge en i ondervindely-
ke algemeene aanmerkinge werdt gezegd
ten uiterfien fchadelyk, meesttyds zon
der eenige voorteekens, doorgaans on-
verwagten op 't allerfchielykst gefchie-
den;als mede hoe dezelve vallen,
of grondbrakenzoo als de 2 algemee
ne aanmerkinge zegt, niet altyd teffens,
of te gelykwegvallenmaar dikwils met
Hukken en brokkendie of op zwakke
fleundersof op de ingevallene brokken
en bonkenblyven hangenen nu de ee-
ne, en dan de andere wegvallen;
Gelyk ook hoe de kolken of grondgaten
door vallen of grondbraken geformeerd,
ineesttyds Heile oeversof kanten niet
alleen, maar zelfs ondermynde zyden,
«n oevers hebbenook van onregelma
tige figuren zyn, en ongélyken grond