IN DE ZEE-DYKEN. 27 hebben, die geformeerd is, of door onre gelmatige uitlokkingeof, dat meer waarfchynelyk is, door het ingevallen wuiftbrokken en bonken van het zel ve; welken ongefchikten grond, bonken en brokken, men doorgaans zal bevin den te zyn van een zeer vaste, en harde kley, of derry ftoffe;dat dan al we der niet weinig dient tot ftavinge van myn opgegeven wuift, of ondermynin- ge, en redenen en wyze van werkinge, behalven dat niets zekerder isdan dat zoodanige holligheid, of kelder, voor den val, of grondbraak, moet plaats ge- hadt hebbenwant waar anders gaat de weggevallen dyk, of voorgrond, fom- wylentot een ontfa-ggelyke diepte heen? wie weet nietdat 'er geen plaatsveran- deringe van lichamenzonder openinge, te begrypen zy Of zyn die kel ders, in een ontfaggelyke diepte, van ^lle tyden geweest, die nu door 'teen of ander toeval inftorten, en de vallen of grondbraken veroorzaken? hoe zou de dat mogelyk zyn, in uit de diepte opgewasfen gronden, daar nogtans de meeste vallen in gebeuren? Waarom vindt men dan zulke kolken en kelders met in de bedykte landen, by diep grn- ven

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 121