38 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
der of minder matena gelang van de
omftandighedenen Jiluatien, de hier
voren opgegevene ondervindelyke aan
merkingen, en waarnemingen bewaar
heid?
Wat redenen zyn 'er tog anders, als
de hier voren gegevene, van alle die
onderfcheidene uitwerkingen, van den
ftroom op dezelve oeversen meest o-
vereenkomende met de bevindinge by,
met, in en omtrent de vallen, en grond
braken te gisfenin zoo verre de beant-
woordinge dezer vraag in 'talgemeen,
en niet zoo zeer op en omtrent eenen
byzonderen val, of dykbraak, of be
paalden tyd, en plaats, daar die is ge
beurd gevorderden bedoeld wordt.
Het is klaarblykelyk, dat, daar de
ftroom geneigd is tot afneminge, en
wegvoeringe der gronden, zulks de al-
lereerfte reden van grondbraken of val
len iswant aan accresferende en opwas-
fende oevers vindt men immers zulke
fchadelyke verfchynfelen niet.
Maar zal men die redenen der vallen,
of grondbraken, allezins wiskunftig,
proefondervindelykof Machinaalzoe
ken en vinden
Wie