ten (d), als dan ab. 10 en cd. 30 roe
den is, zal de vloed en eb in AB drie
maal grooter fnelheid hebben, als in
BF, en dit zelve zal ook plaats hebben,
in twee of meer byzondere rivierendie
met malkanderen gemeenfchap hebben.
VI. Als men nu helt, dat de
vloed van A na F looptdan zal het
water by BR gekomen zynde, in een
oogenblik moeten zakkenom de ruim
te R E F te vervullenwaar door 'er
by den hoek R een groote fnelheid we
zen zal; terwyl de eb die van F komt,
daar tegen opryzen moetom de engte
AB met een groote fnelheid in te drin
gen waar uit duidelyk is af te leiden
dat het by den hoek R zal afnemen en
dieper worden II en UI), zullende de
ze uitwerking op den hoek R genoeg
zaam dezelve zyn, wanneer de vloed
van F na A voortloopt.
VII. En fchoon het nu in den
hoek R E d wel eenigfints zal aangroei-
jen, omdat het water dat digtst om den
hoek R na E toelooptdoor het gene
dat
64 B. RENOU OVER DE VALLEN
(d) DEIDIER Mechanique G ener ale 0 Uv. 4 47'