102 C. DE KANTER OVER DE VALLEN ondermyndzynde egter in dat begrip dat 'er hier en daar bonken van vastere fubjlantie zullen overig blyven, waar op de bovengrond, als op pilaarenrust, tot zoo lang die door de geduurige flytinge daar toe buiten ftaat raaken, en by al- dien deze het begeven, dan moetonver- mydelyk de bovengrond volgen. Het oude en algemeene gevoelen isdat de bovengrond rust en gefteund wordt door 't water; dog dat een lighaam van die zwaarte, en zulke uitgeftrektheidals wy'er wel hebben geziendie 10, 20, ja 100 gemeten groot waren, dat dit al leen zoude blyven hangen op 'twater, is niet denkelyk, nog begrypelykwant dan zoude het ook niet wegvallen, dan by grond-ebbenals het zyn water ont liep. daar wel de redenen voor zyn, dat die onheilen dan meest te wagten zyn inzonderheid als het kort te voren ftormagtig is geweest, dat de gronden wat berften en ontzetten door de fterke wcrkinge van de zondog de bevindin- ge he verfcheiden reizen doen zien, dat het 00s daar aan niet gebonden is, dat zulks voorvalt ten allen tyde, hoe het ook met het water gelegen is, het zy van ebbe of vloed, ja zelfs wel by hoog water. Ein-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 198