272 ÖOSTERDYK SCHACHT OVER DE
zondere aandagt kennen kanis even
zeker.
Niet minder waaragtig is hetdat 'er
eenïge zyn, die, wat moeite men ook
aanwende, wat opmerkzaamheid men
gebruike, tot onze kennis onmooglyk
konnen koomen.
Hier van daan is hetdat men in de
ontleeding van lichaamenaan die ziek
te geftorvenniet zelden ontwaar wor
de zulke verfchynfelenwaar op men
geduu rende het leeven van den Lyder
geen het minfte vermoeden nog gehad
heeft, nog heeft konnen hebbenhoewel
het buiten twyfel is, dat, het geen men
in die lichaamen vindt, en voor de oor
zaak van de ziekte houdt, meenigwerf
niet de oorzaak, maar het uitwerkfel
van dezelve of van de ziekte is.
Het zoude niet moeijelyk vallen dit
door verfcheidene voorbeelden te ftaa-
ven, indien dit ons oogmerk ware.
Ondertusfchen zal ieder my ligt toe-
ftaan, dat, naar de verfcheidenheid der
oorzaakenverfcheidene en zomtyds
wel eens geheel tegengeftelde en met an
dere gantsch ftrydige geneesmiddelen
moeten in 'twerk gefteld worden, en
dat het volftrekt onmoogelyk is om met
een