376 J. VAN 1PEREN OVER DE en van alle anderen onderfcheidenof van wegens meer of min bekende Hifto- rien en Fabelen, of volgens deregels der Bovennatuurkunde dat er dan ook on- getwyffeld op eene Verwisfelinge van Éeurtfpreker of Beurtzanger moet ge- dagten het begin dezer niewe taalvoe- ringe uit den famenhang moet worden afgeleid. Zoo treffen wy 't aan by se- neca (g): Aanftonds als iemand dit leest, be- grypt hy ligtelyk,dat er de Voedfter van Medea aanheftvooral zoo dra hy het voorafgaand flot des Choorgezangs ge lieft in agt te nemen. XVII. Als een gevolg dfer voor gaande is deze regel aan te zien, dat, in dien er een perfoon begint te fpreken die aan zig zeiven Goddelyke eigenfchap- pen en daden toekentdaar kort te vo ren iet diergelyks in geene aanmerkinge kwam, inderdaad aldaar eene Afwisfe- Jinge in den Beurtzang te Hellen is. Daar EU- gMedea vs. 380. Alumna celerem quo rapis tettis pedem Refijle iras conprime

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 472