378 J. VAN IPEREN OVER DE om dat diergelyke vermomminge met den ernst der Bybelfche Beurtgezangen geenzints ftrooken kan, zoo blyft het nogtans zeker, dat zulke vermomde per- foonen in hun bedrog ook alle dezen re gel moeten in agt nemen. Want, of- lchoon de Prophetien en Godgewyde Beurtgezangen door de heilige Acteurs de Leviten en Prophetentelkens opge zegd, en dus als by vertegenwoordiginge der ware perfoonen wierden voorgeïleld, moest dit bepaalde rigtfnoer egter ook in dezen van hun altoos gevolgd worden gelyk ook van de Acteurs in de Griek- fche en Latynfche Tooneelftukken ge- fchied. XIX. Edog als er eene eerbiedige aanfprake tot of eene ootmoedige betui- ginge nopens de Godheid volgt op eene klaarblykelyke Godentale, moeter nood- zakelyk eene Afwisfelinge plaats hebben. By Euripides vinden wy ftraks, na dat bacchus de voorreden van het Tooneelftuk gehouden had (i). 'Atr/izs «to ya,; tspov TptSAcv 6Bpo/u'v IJóvov ySuv Uit (i) In Bacchis vs. Ö4.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 474