400 J. VAN IPEREN OVER DE 200 dat men zou kunnen vermoeden, dat van vs. 20 tot vs. 43 die zelfde Jeho va fprakop die maniergelyk Juno en Regulus by den Lierdigter horatius, 0. XXIII. Toen ik het Lied eerst oor deelkundig bekeek, kwam my dit vry bedenkelyk voor, maar, nader toezien de, bleek my het tegendeel, 't Was niet wel te vereffenen met de beloften in den Voorzang zoo plegtig gedaan: Ik zal Jprekenik zal den naam des Heer en uitroependat die Goddelyke Perfoon, zoo lang zou gezwegen hebben, tot dat het Choor van vs. 4 tot aan vs. 2© zou hebben doorgedeundzynde zulks meer dan een derde van het gansch Gezang. Dus befloot ik, dat het "ïQK'l en hy zeide van vs. 20, geenen verderen invloed op de fchiftinge van het Beurtgezang heb ben kondan op zyn best genomentot op het uiteinde van vs. 25 alzoo er on- middelyk een Ik zeide vs. 26 op volgt. Dit nu kwam my zoo veel te aannemelyker voorom dat anderszints de aangehaalde Goddelyke Perfonaadje Wederom telkens vs. 27, 30, 36, 37 en 43 van eenen anderen Jehova zou gewa gen: dat dan niets anders dan verwerrin- ge baren zou; die, vooral in een Gedigt, moet

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 496