^02 J. VAN IPEREN OVER DE Wegens zou maken, uit hoofde, dat dan zulke eene Afwisfelinge in het midden van een vers beginnen zou, en onge meen kort moeten gefield worden, laat zig ligtelyk oplosfchendoor het geen 0. XXII is aangemerkt. 0. XXXVI. Uit 00. XIV en XV lee-. ren wydat ook met vs. 29 een Beurt- wisfelend Gezang beginnen moetO dat zy ivys warenzy zouden dit verftaan Immers daar koomt een Alleenfpraak en Uithardende Weeklagte uit, die, als ee ne Beantwoordinge van het voorgemelde vs. 28 aangezien, teffens uit 0 XX. in de ze betrekkinge zou kunnen worden toe- geligtalsom die redenook eene Af wisfelinge, met vele waarfchynelykheid, aantoonendedat er zig eene vervangin- ge van ingewikkelde Vrage en Antwoord opdoet. Immers de uitgedrukte toeftem- minge van het voorgaande kan als zoo danige eene Beantwoordinge worden aan gezien. Gelyk ook de Tegenfpraak van het evengeflelde by de Evangelisten meermalen zoo word verklaard Jefus antwoordende zeide0. XXI. ja zelf, al waar het niet plat uit te kennen gegeven. 0. XXXVII.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 498