412 J. VAN IPEREN OVER DE MESSIAS en MOSE. HEMELCHOOR en JOSUA. Bitter verderf en den tand Der wilde beesten onder hen zenden Met vurig venyn van Jlangen des Jlofs. Van buiten zal 'tzwaerd wegrooven En uit de binnenkameren de wanhoop Ook den jongeling ook de jonge maagd Het zuigend kind met den gryzen man. Ik zeide: aan Jpaanders zal ik ze van een doen fpatten: Ik zal hunne gedagtenisfe uit het menschdom doen ophouden Ware H nietdat ik de verfmading des vyands te fchromen had Op dat zig hunne tegenpartyen niet vervreemden mogten Op dat zy niet zeggen mogtenonze hand is hoog geweest Maar Jehova heeft dat alles niet verrigt. JVant zy zyn een volkdat zig bederft door zul ke overleggingen En daar is geen bedaarde overweginge in hun. O dat zy wys wier den, op datzy dat verflonden Dat zy opmerkzaam wier den op hun uiteinde Waar-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 508