5p6 j. VAN IPEREN over de in het doorlezen der verklaringen van die beroemde mannenniets heb aange troffen, dat my aanleidinge gaf, om de beurtelingfche Afwisfelingen der zingen de perfoonen te vermoedenveel min der om er, opeene regelmatige wyze, eenige bepalingen omtrend te maken. Meermalen gebeurt het dogdat de voornaamfte Uitleggers de fmaak der oude poëfy uit het oog verliezen en on gemeen afwyken van dien weg, welke de Heeren lowth en michaelis, met zoo veel lof, hebben beginnen te banen offchoon ook die Heeren het Beurtwisfelende nog niet al te zeer heb ben in het oog gehouden. XLIV. In het zoogezegde Lied van deb or a ontmoeten wy ongetwyf- feld eenen Beurtzangen wy behoeven er maar wat gezet op toe te kykenom dit poëtisch geheim te ontdekken. Even wel is het van de Geleerden in vroegere tydenzoo veel ik weetniet opgemerkt: de Heer lette (p) maakt er geen ge wag vanendat nog verder gaatde Heer lowth fchynt er niet eens op ge- (rO Obferv. Philol. Crit. in Cantica Dehor a Mo/is Lugd. Bat. 1748. pag. 4.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 512