422 J. VAN IPEREN OVER DE Volgt dit niet onmiddelyk op de betui- gingedie zoo even tot de Jerufalemfche Juffers was gewend geweest, eveneens gelyk Cap. V89 Zyn er niet meni ge aanfpraken tot Sulamith, die van Salomo, en tot Salomo, die juist van Sulamith niet behoefden te komen En konden er, indien het begrip van den Heer michaelis doorging, niet ette- Jyke egtgenooten op het tooneel verfchy- nen, om de voorregten hunner egtver- eenigingeals om ftryd op te zingen onder welke dan Salomo en zyne fchoo- ne Sulamith zouden uitmuntenals de Zonne en de zilvere Mane aan het azuur Hemelgewelf met zoo vele tintelende flarren doorzayd (w). XLVII. Onder de Pfalmen doen zig ook, zoo ik het wel heb, meer Beurt- ge* (w) Hoogl. V8—10. Waar is uw Liefjle henen gegaan O gy fchoonjle onder de wyven Daar zyn festig Koninginnen En tachtentig bywyven En maagden zonder getal, Eene eenige is myne Duive

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 518