426 J. VAN IPEREN OVER DE Huisvrouwe, welke wy aan het einde van Salomons Spreukboek aantreffen (y); en de Klaagliederen van jeremia-(z), De kortheid, welkeer, in onderfchcidinge van Pfalm CXIX, in genoemde afwisfelende beurtzangen 2ou voorkomenbenadeeld ons vermoeden nietgelyk reeds boven XXII. ge2egd is.Daarenboven indien men 2ig verledigen wil, om die korte Alpha- beths Pfalmenmet bedaardheid en op- merk2aamheidin te 2iengisfe ikdat er ettelyke onbevooroordeelde le2ers in myn vermoeden vallen 2ullenten min- flen het 2elve niet veragtelyk, en als te verre ge2ogt, van de hand wy2en. Im mers 200 men er toe komen wildeom myne gedagten te omhekenhet flaawe der ander2ints onnoodige Herhalingen 2ou wegvallen de regel der byna gelyk- luidende vertogen in de Tweezangen bo ven VII opgegevenzou gevolgd wor den en de Gedigten zouden cieraad en nadruk winnenmeerdan men geloo- ven 2ou. L. Nog koomt het by my zeer in be- (y) Spreuk. XXXI10—31. Ziet dit in Neder- duitsch Digt gebragt by rnyne Opvoedinge der Meisjes, bl. 174—178, Am ft. 1771. Qzj Cap. I-IV.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 522