J. LE ROY OVER EENE enz. 521; fchenvrugt te befchryvenalzoo het my toefcheen 'er byzonderheden aan te ontdekkenwaardig gekend tq worden en ik vertrouwe aan konstminnaarenen die hun werk maken de Natuur in alle haare voorthrengfelen natefpoorengeen ondienst te zullen doen, met dezelve hun onder het oog te brengen. Doeh eene ongelukkige dwaaling, waar mede het menschdom, zelfs in de allerbe- fchaafdfte en verligtfte eeuwen behebt geweest is en blyftik meen het voor oordeel is oorzaak geweestdat wy de zelve, niet dan door de konst gefchetst, aan de vergetelheid hebben mogen ont trekken, wyl de ouders, uit wien deze vrugt gebooren is, my na veel moeite naauwlyks hebben willen toelaten, ze dus het nageüagt overtebrengen. Om dan met alle naauwkeurigheid in de befchouwing dezer vrugt te zyn, dunkt het my voegzaamst met het hoofd te beginnen en zoo trapswyze neder te daalen, Het hoofd van deze vrugt was zeer groot, en had eenige gelykenis naar een Hydrocephalywaterhoofd. De beenderen van de hersfenpan (Cra- Kk 5 nb

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 619