524 J. LE ROY OVER EENE
die zig op allerhande wyze liet indruk
ken.
De borst fcheen van den buikdoor
eene diep ingaande ftreepover de breed
te van het lighaam fchuins gaandeaf-
gefcheiden te zyn (ziet Fig. i. E.), on
der welke ftreep de buik(op dat ik my
zoo eens uitdrukke) zig verhief, even
als van een kloek zwaar gebuikt
mensch. De navelftreng kwam niet uit
het midden van den buik, maar uit het
allerlaagfte en zydelykfte gedeelte te
weten uit de linkerzyde, te voorfchyn
(ziet Fig. i.F.). Beide de armen waren
niets meer dan twee vleezige kwabagti-
ge lighaamen, zonder de minfte blyk
van been, wyl men ze op allerhande
wyze konde vouwen. De regter arm
v/as, tot aan die plaats van het junctuur
der hand, zeer breed, en in 3 kwab
ben verdeeld, door zoo veele plooijen
onderfcheiden (ziet Fig. 1. No. 1. 2. 3.)
De hand maakte eene vierde kwab, waar
uit twee vleezige Hompjes uitwendig te
voorfchyn kwamen (ziet Fig. 1. G.): in
wendig zag men den duim en de twee
voorfte of daar op volgende vingeren;
deze droegen het merkteeken der nage
len. De laatfte vinger en pink waren
aan