526 J. LE ROY OVER EENE twee vleesagtige verlengingen of lapjes, even als dat gene, het welke wy aan den onderhen lip hebben doen opmerken (ziet Fig. i. Li M.), mede aan hunne uiteinden uit zoo veele verfcheurde ve- zeldraatjes behaandeWaar mede ze ook fcheenen vastgehegt te zyn geweestde ze voet was ook nog met vyf toonen voorzien, alle aan den anderen gegroeid en draagende het merkteeken der nage len. Aan de tegenoverzydedaar geen been was, vond ik evenwel eene diepe ronde holligheiddie myby nader on derzoek op de beenderen van het bek ken, bleek het zoogenaamde Acetabu lumazynmaatje te zyn, waar in ge- woonlyk het dyebeen gearticuleerd is. Dit pannetje was enkel met eene dunne huid overtrokken, en onder het zelve was eene ligte dilaceratie of infcheuring, zeer waarfchynelyk by het afhalen ver oorzaakt (Fig. 3. N. is het pannetje en O. de infcheuring). Deze dus gebrekkige vrugt was niet min gebrekkig aan die deelendie haar onder eene kunne moesten brengen, want ze had niets dan een driekantig vleezig uit was, op de (os/a pubis) fchaambeende- ren

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 624