53Ö j. F. HENNERT OVER DE
Penfyhanienzyn 'er graaden der breedte
gemeten. Thans zyn 'er elf metingen
bekend, waar onder ik niet begrype die,
welke van Snellius en Norwood in Enge
land in de voorledene eeuwgedaan zyn,
dewyl de werktuigen en de oeffenende
Starrekunde tot geenen zulken hoogen
trap als thans geftegen waren. Ik be-
doele in deze navorfchingen niet de be-
fchryving van eene gedaante die zich
maar aan het oog vertoontgelyk een
ovaal en knolrond. De vrage isof de
aarde eene wiskunftige reguliere figuur
heeftwier natuur men volgens de Ma-
thefis door eene vergelyking kan bepa
len by voorbeeld een Ellipswelker
omtrek zich niet alleen door een lang
werpige rondheid opdoetmaar wier
eigenfchappen aan het verhand bepaal
de denkbeelden geven. Uit de gedaane
metingen blykt by den eerften opflag,
dat de aarde een knolrond is dewyl
de graaden der breedte van den Evenaar
tot de poolen toenemen. De vraag is, of
het aanwasfchen dier graaden volgens de
eigenfchappen der Ellips of eener andere
wiskunftige figuur voortgaat? dan of het
toenemen dier graaden op geene regu
liere figuur kan toegepast worden? Ia