534 J* f- hennert over de
de wezen, als de aarde eenvloeiftof was.
Maar is de digtheid der aarde verfchei-
den in verfcheidene afftanden van het mid
delpunt zo heeft de gemelde evenredig
heid niet meer plaatsen dus kan ook de
figuur der aarde niet regulier blyven.
Men onderftelle het canaal A C D A in
drie gelyke deelen, L, M, N, welker
digtheden onder elkander zyn, als 1
mnzo is deszelfs masfa L 1 -J-
Mm+N n L (1 m n). Op de
zelfde wyze verftaa mendat het andere
canaal in drie gelyke ftukken RST
verdeeld is, welker digtheden tot elkander
ftaan, als, r, ftzo is deszelfs masfa R(r
4-f+t). Dus levert het evenwigt van die
beide colommen L (1 m +n) R (r-f-
f+t). Dewyl nu de digtheden der aarde
onbekend zynzo kan men uit die laat-
fte vergelyking de lengten der aard-asfen
niet alleen niet afleiden maar de ver
fcheidene digtheden van de inwendige
ftoffen des aardkloots geven deszelfs ir
reguliere gedaante genoeg te kennen.
Indien men uit de waarnemingen
over de ligging der ftoffetot op eene
kleine diepte uitgegraven eenig befluit
zoude mogen makenzo zoude volgen
dat de aard-ftoffen niet volgens haare fpe-
ci-