566 J. F. HENNERT OVER DE wordt het licht op eenen afftand van 4© mylen in een oogenblik voortgeplant, dus was het onderl'clieid der beide waar- genomene tyden gelyk aan het verfchil der Meridiaanen van de paaien der ge- daane metingen. Deze tyd bedroeg 7' 33^", dus was de gemeten parallel-boog van i° 53' 19". Een boog van een fe- conde bedraagt ii| toifen op dezen pa rallel-cirkel dus 87 toifen beflaan eenen boog van 8 feconden, Nu wordt een boog van 15" in den tyd vaneene fecon- de, door de dagelykfche beweging des hemels, befchrevenbygevolg 173 toifen op dezen parallel-cirkel. Derhalven kan het verfchil van 87 toifen uit een misdag van feconde tyds in de waarne mingen ontftaan zyn. Nu verfchillen de vier waarnemingen, uit welke men het onderfcheid der Meridiaanen afge leid heeftom i\ fecondedus de ampli- tude van de gemetene boog van 2 graa- den zyndezoude 'er een dwaaling van feconde tyds voor eenen graad kun nen plaats hebben. Waar uit blykt, dat het gevondene verfchil van 87 toifen zo niet tot voordeel, ten minften niet tot nadeel van de onderftelde Elliptifche gedaante der aarde kan ftrekken. fr 16.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 666