D. RADERMACHER OVER DE eilZ. 593 ke ik van een anderen vyver hadde afge vangen. Die visjes bleven -daar op twee geheele jaarenzonder dat 'er één ge- itorven is. In dien tusfchentyd, nadien het water op 't gezicht en ook in frnaak beter werdtheb ik dien vyver meer en meer bezet met voorn, baars, zeelt, braasfem en bot, tert getale van eenige duizenden, zoo dat ik my ten rechte konde beroemen eene der beste visfche- ryen in Walcheren te hebben, welke my in zeer korten tydalleen door 't geb ruik der hengeleneen goeden vangst van vis opleverde. De vis fcheen hier zeer wel te aarden, zoo dat ik, met de zege daar in eens latende liepenbehal- ven andere foorten van vis, 'er van af- vong ruim vyftig van de eerfte goud voorns die ik daarna weder verplaatfte. Deze visfcherye bleef in eene byzonde- re goedé gefteldheid tot den jaare 1768, wanneer in de maand July het volgende ongeluk daar over kwam. Myn tuinman's morgens ten Zes üure op het vischpad aan gemelden vyver wandelendezag met verbaasdheiddat in den tyd van een minut genoegzaam al de vis uit het water op de groene kan ten, die zeer doperende zyn, wel halver r W' dee1** P P we-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1773 | | pagina 697