f2 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE menbinnen korten tydwel vinden zal (gelyk ik meer dan eensten opzigte der Paardengeraamtens meene waargenomen te hebben) dat de Beenderen kunnen uit- groeijenen dusbedolven in eene foort van gronddaar toe gefchikteene fchynbare reuzengeftalte kunnen aanne men en wel zoo veel te meernaar mate, dat zy van menfchen of dieren komendie in de kragt van haren was dom fneuvelden. De uitgroeijinge van het hair en de nagelen der lyken kan myner bedenkinge eenigen zwier van waarfchynelykheid byzettenen aanlei- dinge geven tot naauwkeuriger waarne mingen omtrend dit onderwerp. Ge- wisfelyk! alsdan behoeft men niet te vreezen, dat men te verre doordraaft; wanneer de Gevolgtrekkingen daar toe zyn ingerigt, om den Natuuronderzoe ker den veiligften weg aan te wyzen, langs welken hy onfeilbaar nader en na der zal kunnen komen aan de uitvor- fchinge van de Natuurlyke Oorzaken der Verfchynzelenen dat wel door mjddel v^.n andere Proefnemingenwel ke hem nog niet waren voorgekomen, pn daar anderen nog zig opzettelyk niet pp hadden toegelegd, Yoori

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 106