130 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE
en eene Wetenfchapdie noch niets an
ders uittrichte, dan dat zy der niewsgie-^
righeid voedzel fchafte zoo gelukkig-
lykten voordeele en tot gebruik van
ons leven hebben toegepast. Wy eerbie
digen met regt de oniterfelyke namen,
dier groote mannen (fchoon wy over
vloedig fchatten dezelve hier op te
noemen; en wy wenfchen ons zeiven
geluk met de vorderingen, welken zy
in die alleredelfte Wetenfchap hebben
gemaakt en echter worden wy ge
dwongen, om, in deze, de zwakheid
van den menfchelyken toeftand te erken
nen, dat noch de Natuuronderzoekers,
na dat zy alle hunne krachten vereenigd
en hunne ietteroeffeningen by een gefa-
meldhebben, geene gemeene endfchreef
•aan de loopbaan, op welke zy allen om
prys
nï-
•cx r Tffv-pr "c-f? «qfj* v/j*
rius cxplicaverintet Scientiamqua; folius curiofi-
tatis pabulum videri poteratvita; ufibus tam feli-
citer applicaverint. Magnis Virorum immortalium
(quos nominasfe fupervacaneum esfet) nominibus
merito asfurgimus, et progresfus, quos inScientia
nobilisfima fecerunt, gratulamur: in eo tarnen hu-
manas conditionis infirmitatem agnoscere cogi-
raur, quod post conjunftas licet vires, et colleéta
itudia nondum communem aliquam metam ad
quam Naturae Scrutatores contendere debeant, una-