léo J.PAPDEFAGARAS ANTWOORD OP DE
ten, nedervalt. Voorwaar! indien er ee~
nige kragt van aantrekkinge is, blyft
zy niet in het onderwerp, tot welks
wezen zy echter behoort, maar zy ftrekt
zich uit naar ietsdat men zich
verbeeldbuiten het zelve te zynen
eene plaats te beflaan, die van des-
zelfs ruimte onderfcheiden is. Maar,
met welk recht, brengt men die tot
deszelfs wezentlyke eigenfchappen Ge-
wisfelykzoo men de wezentlyke hoe-
danigheeden met de lydingen niet ver
mengen en verwarren wil, is het noodig,
datals men de toeeigenzels eener zaak
onderzoekt, men dezelve, in naarvoh
ginge der Wiskunftenaars, afzonderlyk
onderfcheiden van alle anderenbefchou-
we. Derhalven zoo men een lichaam
ah
tan-
I
VX?y tY? irf? "cjfr •cpr
pus gravitet, linea direöionis, juxta quamgrave,
fibi permisfum, cadat. Vis profedo att-rahendi
qua est, non manet in fubjedo, ad cujus esfen-
tiam tarnen pertinet, fed tendit in aliquid, quod
extra illud exiftere, feparatumque ab ejus fpatio
locum occupare, concipitur. Quo itaque jure il-
lam, ad esientiales proprietates referes? Certe nifi
esfentiales qualitates, cum pasfionibus permifcere
volueris, oportet, ut dum in rei attributainquiris
eam feparatam ab omnibus aliis (Mathematicus imi-