l66 J. PAP DEFAGARAS ANTWOORD OP DE (want dit zou tot de aanftootinge be- hooren) zoo zult gy nooit befeffenhoe die eikanderen tot beweegen kunnen aanporren zoo dat zelfs daar uit bly- ke, dat dit liever wezentlyk is aan de lichaamen dat zy geene uitwerkinge doen in den afftand. Wat zegge ik? het is éehe algemeene Grondftellinge der WySgeeren, dat het geen, uitzyn eigen aardniet alleen trappen toelaatmaar ook zonder bepaalde grenzen van hoe grootheid, welke men altyd in zyne gedachten hooger en hooger verzinnen kan, niet kan begreepen worden, niet behooren kan tot de wezentlyke ei gen fchappen van eene zelfftandigheid. LWant in het geen, dat volftrekt nood- za- «MUUUyyMM^AA vys trgf1 vgr T+r vgr Choc enim ad impulfionem pertineret) in fe invi- cem agentia, cogitesca, femutuo in motumcon- citare posfe, nunquam concipiesut vel ex hoe pateat, hoe potius corporibus esfentiale esfe, ut nullam in diftantia operationem edant. Quid, quod commune Philofophorum Axioma fit: iilud, quod natura fuanon tantum admittit gradus, verum ptiam, fine,determinatisquantitatis limitibus, quos majores cogitandoialtim fingere posfis concipi nequitad esientiales Subftantiae alicujus proprie- fates pertinere non posfe: Nulli enim in abfolüte

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 200