Ip4 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE minder, den flaat van een ander li chaam. Want zoo is in ieder begrip, dat wy hebbenvan het werken op iets andersof van de veranderinge van des- zelfs llaat, altoos eenige veranderinge van de werkende beftaanlykheid; zoo dat zelfs de zielbegaafd met een ver mogen, om het lichaam te beweegen, deszelfs Haat nimmer verandert, dan door eene niewe bepalinge van den wil. Indien er eenige dadelykhpid, zonder veranderinge van den daader, kan wor den aangegaanwie zal ons dan verzee keren, dat ook de deelen der ruimte, in welke wy begrypen dat de lichaamen geplaatst zynfchoon zy onbeweegelyk en onveranderlyk zyn, echter niet op de ftoffe zelve werken't geen eens ge field minus itaque ftatum alterius immutabir. Ita enim omniquam de aiftione in alterumfeu ftatus ejus immutationehabemus, notionialiqua agentis mutatio adhaeret, ut vel ipfa anima, vi corpus fu- um movendi pradita, illius ftatum nunquam, nifi nova voluntatis determinatione accedentemutet. Si qua adtio, fine agentis mutatione, fufcipi po- test, quis nos certos reddet, partes etiam ipatii, in quo corpora collocata esfe concipimus licet fint immobiles et immutabiles, non tarnen in ip-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1775 | | pagina 228