196 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE
hoerende, zou aanwezig zyn. Want
het lichaam, dat een ander aantrekt,
verandert deszelfs ftaa-t't geen het niet
doen kan, ten zy het ook zyn eigen
haat veranderemaar het zal zynen ei
genen {laat nooit veranderen door de
kragt van werkledigheiddie aan 't zel
ve altoos toebehoort. Verfier in uwe
gedachtendat de Zonin 't een of an
der deel van 't Ydel, als de Vorst der
Planeetenaanwezig zydan zal het
gevolg zyn, dat, op deze wyze, geen
lichaam op de Zon werken kanen de
Zon, door eene kragt van werkledig
heid, zynen-ftaat niet veranderen kan,
dat zy aan ook rusten moet. Verbeeldt
u dandat in dezen of genen afïland
van de Zon, eene Planeet gefchaapen
wordt,
ere-
quod attradlionum principium, in corporibns refi-
dere asferas, Corpus enim, quod alterum attrahit,
ftatum ejus mutat, quod facere nequit, nifi fuum etiar*
immutetfuum vero nunquam immutabit, vi inertiae,
ipfi Temper competentis. Fingas cogitatione, fo-
lem existercinquacunque fpatii parte, Planetarum
principem, quia nullum corpus hacratione infolem
agere, neque illc vi inertiae praeditusftatum fuum
mutare posfit, confcquensest ut ille quiefcat. Con-
cipias jam in quacunque a fole diftantia, Planetam